De Haïtiaanse revolutie (1791-1804): pompoensoep op Onafhankelijkheidsdag

Een kleine tweeduizend jaar na de mislukte opstand (73 tot 71 v.Chr.) onder leiding van Spartacus in het Romeinse rijk lukt het een andere groep tot slaaf gemaakten wél om als enige in de wereldgeschiedenis met succes het juk van de kolonisator af te werpen, en na een bloedige strijd (1791-1804), blijvend de onafhankelijk uit te roepen op 1 januari 1804. Als symbool voor deze overwinning en de herwonnen vrijheid wordt in Haïti op deze dag een soep gegeten die ten tijde van de kolonisatie alleen voorbehouden was aan de witte plantage klasse.

Een stevige geschiedenis 

Joumou soep is een aromatische maaltijdsoep, met pompoen als basis. De soep wordt op smaak gebracht met runderbouillon en gevuld met rundvlees, aardappel, wortel, kool, vermicelli en diverse kruiden en specerijen. Joumou is het creoolse woord voor pompoen en afkomstig van het Franse woord giraumon (tulbandpompoen)

De Franse wortels van het woord zijn niet toevallig. Vanaf de vrede van Rijswijk in 1697 tot aan de onafhankelijkheidsverklaring begin 19de eeuw maakte Saint-Domingue – het westelijke deel van het eiland Hispaniola – deel uit van het Franse koloniale rijk. Aan het eind van de achttiende eeuw kwam driekwart van de wereldproductie aan suiker uit deze kolonie. Ook werd zestig procent van de gedronken koffie in Europa verbouwt op Saint-Dominque. Ter vergelijking: de dertien Britse Noord- Amerikaanse koloniën leverden in totaal minder op. Dit verklaart meteen waarom de Fransen deze Caribische kolonie ‘de parel van de Antillen’ noemden.

Frankrijk was niet de eerste koloniale macht die het eiland Ayiti (hoge berg) claimt. De zogenaamde ontdekkingsreiziger Christoffel Columbus (1451-1506) arriveerde in 1492, legt beslag op het eiland en doopt dit nieuwe stuk Spanje, Hispaniola. Na de komst van de Spanjaarden gaat het snel bergafwaarts met de Inheemse Taíno-bevolking. Door ziektes, geweld, voedseltekort, zelfmoord en uitputting door de tewerkstelling op suikerrietplantages en in de mijnen loopt hun aantal terug van 30.000 in 1514 tot nagenoeg nul halverwege de zestiende eeuw. Hiermee komt een einde aan duizenden jaren cultuur van een volk dat in Europese ogen geen geschiedenis kende, en daarmee geen bestaansrecht. Deze genocide was een voorbode voor wat zou volgen in de rest van de Amerika’s (Abya Yala).

Dit maakte de weg vrij voor een groeiende groep Franse kolonisten die zich gingen vestigen op het westelijke deel van het eiland. Vanwege de aandacht die de andere grote Spaanse bezittingen in de Amerika’s gingen eisen, zag de Franse kroon zijn kans schoon om de koloniale concurrentie met Spanje op het eiland aan te gaan.

Tegelijkertijd met de Franse kolonisatie begint langzaam de trans-Atlantische mensenhandel op gang te komen en worden ontvoerde Afrikanen als vervangende werkkrachten aangeleverd en ingezet op de plantages. De tabaksproductie op Saint-Dominque was over het hoogtepunt heen vanwege het aanbod van betere kwaliteit uit de Verenigde Staten. Als alternatief werd grootschalig suikerriet aangeplant waarvoor de nog onontgonnen kolonie zich uitstekend leende.

Maar zonder nieuwe arbeidskrachten kon de suikerproductie op het eiland niet floreren. Het verbouwen en verwerken van suikerriet is in vergelijking met andere gewassen extra zwaar voor lichaam en geest. Daarom werd vanwege de aard van het werk en de omstandigheden gekozen voor Afrikanen die over bepaalde – door racisme ingeven – eigenschappen zouden beschikken die hen bruikbaar maakte als gratis arbeiders.

Wat begon met een groep Franse jagers (boekaniers) resulteerde in een grote kolonie met op de vlaktes suikerrietplantages en op de heuvels koffieplantages, waarop duizenden tot slaaf gemaakten onder een bruut regime, dag in dag uit, hun leven moesten geven voor de Europese zoetekauw en de Franse schatkist.

Het bloedhete klimaat en de regelmatige uitbraak van de gele koorts zorgde ervoor dat volgens de statistieken van de planters vijftig procent van de tot slaaf gemaakte Afrikanen stierven in het eerste jaar na hun aankomst in Saint-Dominque. Dit cijfer werd door de kolonisten overdreven om als dekmantel te dienen voor de brute behandeling die de onderworpenen ten deel viel.

Ondanks dat een gemiddelde lijfeigene in 1750 op het eiland 1160 koloniale ponden (+/- 9000 euro) kostte, is hun behandeling zeer ernstig. De winsten die behaald werden met de plantage-opbrengsten waren zo hoog dat een gemiddelde veldslaaf zijn of haar investering binnen drie jaar terugbetaalde. Een betere behandeling was dus niet noodzakelijk. Slechte leef- en werkomstandigheden gepaard met fysiek en verbaal geweld, plus de gele koorts, zorgde ervoor dat het sterftecijfer hoog was. Dit deed de Franse plantage-eigenaren besluiten om zoveel mogelijk werk uit de horigen te persen, met een minimale voedselvoorziening om de kosten te drukken. Werkelijk stierven er bij benadering jaarlijks 5 tot 10 procent en overleed de helft na 5 tot 8 jaar aan de dodelijke mix van overwerk, ondervoeding en mishandeling. Dit maakte een constante menselijke toevoer noodzakelijk.

Om de mensenhandel en de behandeling van tot slaaf gemaakten juridisch te rechtvaardigen, werd vanuit de metropool (Frankrijk) het ‘zwarte wetboek’ (Code Noir) geïntroduceerd. Dit wetboek kende zestig artikelen, maar kwam neer op het feit dat de gevangen Afrikanen niets meer waren dan roerende goederen, waarmee de eigenaar kon doen wat hij wilde. Er stonden enkele beschermingen in maar die werden door de eigenaren in de praktijk ten eigen voordeel benut. Het wetboek was hoofdzakelijk bedoeld om de gratis arbeidskrachten onder de duim te houden en ervoor te zorgen dat ze zich niet zouden verenigen.

Belangrijk om te vermelden is dat deze misère slechts een oppervlakkige realiteit was voor veel Afrikanen op Saint-Dominque. Weggerukt van huis en haard zagen ze kans om een hybride cultuur te ontwikkelen met oude Afrikaanse en nieuwe lokale elementen. Onder andere, een nieuwe taal (creools), religie (vodou), eetcultuur en samenlevingsvormen kregen gestalte. Hoewel de uitdagingen en aanpassing aan de koloniale situatie immens was, stopte het verzet tegen hun moeilijke positie nooit.

Voedselvoorziening

Het ‘zwarte wetboek’ had ook moeten voorzien in het verplicht stellen van voldoende eten en drinken voor de tot slaaf gemaakte Afrikanen. Dit gebeurde niet. In plaats daarvan kregen de veldslaven een eigen kostgrondje waarop ze in hun vrije tijd ook nog hun eigen eten moesten verbouwen. In de spaarzame uren dat ze geen verplichte arbeid hoefden te leveren, verbouwden ze een combinatie van inheemse en Afrikaanse gewassen, zoals cassave, zoete aardappelen, taro (wortelknol), pompoenen, bonen, bananen, ananas en okra. Dit werd aangevuld met sporadisch wat dierlijk eiwit waardoor ze in tijden van een goede oogst een redelijk compleet voedingspatroon tot zich konden nemen. Hierdoor bleef de kolonisatie van het dieet, de tot slaaf gemaakten tot op zekere hoogte bespaard.

Het ‘eigen’ stukje land bracht na verloop van tijd een gevoel van trots omdat ze hierover enigszins zeggenschap hadden. De drang tot zelfbeschikking over de voedselproductie zou uitgroeien tot een van de belangrijkste beweegredenen om te vechten voor onafhankelijkheid.

Een voorbeeld van deze drang tijdens en na de revolutie, is de ontwikkeling van een uitgebreid netwerk van kleine boeren (peyizans) in het binnenland, buiten directe invloed van de overheid. In deze op de familie gerichte gemeenschappen (lakou) met diepe verbondenheid met een eigen stuk grond werd in eerste instantie voedsel voor de familie verbouwt. Het restant werd vervolgens op de lokale markten verkocht. Deze verdiensten samen met de opbrengst van de koffieproductie en de verkoop aan tussenhandelaren, leverde voldoende op voor de aanschaf van zaken die zelf niet geproduceerd konden worden.

Dus geen grootschalige op exportgerichte landbouw, waar de boeren niet of nauwelijks van profiteren en met minimale schade aan het ecosysteem. De lakou gaf de boeren een zekere mate van zelfstandigheid en vrijheid. Iets dat ze niet zouden hebben in een grootschalig plantagesysteem. Haïti deed het dankzij de lakou ten aanzien van de eigen voedselvoorziening tot aan de twintigste eeuw goed en behoorde tot de landen met de hoogste levensverwachting in de Amerika’s.

Dit veranderde op het moment dat van hogerhand werd besloten om de kleinschalige landbouw voor eigen gebruik, te vervangen voor op exportgerichte productie van koffie, cacao, fruit en groente voor de Amerikaanse markt. De herintroductie van een grootschalig kapitalistisch plantage systeem zette de collectiviteit van de Haïtianen onder druk. Hierdoor ontstonden voedseltekorten, waardoor het land genoodzaakt was voedsel te importeren vanuit de Verenigde Staten. Daardoor werd het Haïtiaanse dieet in de twintigste eeuw alsnog gekoloniseerd.

Terug naar de pre-revolutiejaren, waarin de witte klasse kon koken, of beter gezegd voor zich liet koken, met importgoederen en alles wat het land opbracht, moesten de tot slaaf gemaakten het doen met hun eigen opbrengsten. De complete joumou soep zou voor 1804 waarschijnlijk nooit gegeten zijn door een tot slaaf gemaakte. Dit eten was niet voor hen bestemd, te rijk, te voedzaam, te smakelijk.

De vooravond

Voor begonnen wordt aan een zevenmijlslaarzen schets van de ontwikkelingen tijdens de revolutie, een disclaimer. Aan de vooravond van de revolutie kent Haïti een veelvoud aan bevolkingsgroepen met tal van eigen belangen waarbij huidskleur een belangrijke scheiding aangeeft. Dit zijn onder andere: de grands blancs (eigenaren, bestuurders, welvarende handelaren) en de petits blancs (opzichters, handelaren, gelukszoekers: +/- 35.000 mensen). De biraciale mulatten (geboren uit een witte vader en zware moeder, bezaten ⅓ van de plantages en een kwart van de tot slaaf gemaakten: +/- 50.000 mensen). De vrije zwarte creolen (geboren in de kolonie: +/- 15.000 mensen). De marrons (gevluchte slaven: +/- enkele duizenden mensen) en de grootste groep, de Bossales (Afrikaanse tot slaaf gemaakten: +/- 520.000 mensen) die tot verschillende stamverbanden behoorden en uit diverse Afrikaanse regio’s kwamen. Daarbij komt dat de oorlog veel deelnemers, allianties en fases kent waardoor geen recht kan worden gedaan aan alle nuances die de ruim twaalf jaren durende Haïtiaanse revolutionaire strijd kenmerkt.

Het overgrote deel van de westerse historiografie (de studie en het schrijven van geschiedenis) laat de Haïtiaanse revolutie in het licht van de Franse revolutie (1789-99) schijnen, van waaruit de verlichte republikeinse waarden: vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn ontsproten. De invloed van deze verlichte waarden op een aantal van de revolutionaire leiders, waaronder de bekendste, Toussaint L‘ouverture*** (1743-1803), is correct volgens zijn meest recente biograaf, Hazareesingh. Hij raakte geïnspireerd en kon profiteren van het onrustige politieke klimaat in Frankrijk. Toch was L’ouverture niet één van de instigatoren van de strijd en duurde het enige tijd voor hij zich aansloot bij de opstand. Maar zijn indrukwekkende vaardigheden als leider en generaal bleken van grote waarde.

Tegenover de westerse geschiedschrijving staan de-koloniale denkers die veel meer waarde hechten aan de eigen verdiensten van de honderden lokale leiders en de tienduizenden zwarte revolutionairen. De revolutie wordt gezien als gevormd van onderaf, waarbij de bevrijding en de verwerping van de gedwongen arbeid op de plantages het diepste verlangen is.

Verzet tegen slavernij was meestal geen topdown aangelegenheid ingegeven door politiek-filosofische termen maar kwam van de grassroots en was op subtiele wijze een alledaags voorkomen. Af en toe mondde dit uit in groter verzet in de vorm van opstanden. Verzet tegen de Spaanse en Franse koloniale heersers was al eerder ondernomen in 1522 tegen Diego Columbus (de broer van) en van 1519 tot 1533 onder leiding van het hoofd van een Taino-stam, Enriquillo.

De grootste prerevolutionaire opstand is die van een groep marrons geleid door Macandal (†1758). Bij guerrilla-aanvallen op plantages werden huizen leeggehaald, oogsten in brand gestoken en het vee meegenomen. Vervolgens gingen de plantages in vlammen op. Macandal wist jarenlang uit de greep van de kolonisten te blijven, maar werd uiteindelijk toch opgepakt en belandde op de brandstapel.

Marronage, het wegvluchten van de plantage en het heil zoeken in nieuw opgerichte gemeenschappen in het binnenland was de meest zichtbare vorm van verzet. Deze uit desperatie geboren vlucht van de plantage was voor de Franse kolonisten een groot verlies aan arbeidskrachten en vormde een bedreiging voor hun veiligheid.

Hoewel de plantages af en toe opgeschrikt werden door aanvallen van marrons wilden de plantage-eigenaren niet te veel ruchtbaarheid geven aan dit type verzet, want dit zou de tot slaaf gemaakten te veel menselijkheid geven. Aan andere kant werd elke vorm van verzet keihard de kop ingedrukt als waarschuwing aan de anderen en tegelijk wetgeving ingevoerd om verzet te ontmoetingen. Dit duidt op een zekere angst voor het in Europese ogen onwaarschijnlijke. Op Saint-Dominque werden prerevolutie minder grootschalige opstanden erkend dan bijvoorbeeld op Jamaica, waardoor de Franse kolonisten zich veilig waanden.

De witte Franse kolonisten hadden zo hun eigen ongenoegens. Onder de plantage-eigenaren en handelselite leefde een sterk verlangen om zelfstandiger van de metropool (Frankrijk) te opereren. Het Franse handelsmonopolie (exclusif Métropolitian) was een doorn in het oog en toen Lodewijk XV (1710-74) opperde om de slavernij af te schaffen gingen ze massaal op hun achterste benen staan. De havens werden opengesteld voor buitenlandse schepen en ze riepen een eigen grondwet in het leven waarin geen plaats was voor de mulatten in de besluitvorming en de tot slaaf gemaakten niet op hun vrijheid hoefden te rekenen. De ongehoorzaamheid van deze opstandige grands blancs werd vlot door het Franse koloniale leger gesmoord.

De ontwikkelingen op Haïti tijdens de revolutionaire jaren ondermijnde alles wat de Europeaan en het westen over zichzelf dacht. Hun patriarchale, eurocentrische, racistische en kapitalistische wereldbeeld werd gekleurd door de verlichting waarin de witte, heteroseksuele man centraal stond. Paradoxaal genoeg zagen ze zichzelf als beschaafd, superieur, en ook belangrijk, het idee dat mensen van kleur niet in staat zouden zijn om zich te organiseren, laat staan Europese mogendheden te verslaan in een oorlog. Ze zagen grootschalig verzet niet aankomen, verwaand dat ze waren over hun eigen verdiensten, superioriteit, en de onderschatting van de capaciteiten van hun lijfeigenen. Dit bleek een vergissing. Wat ze zich niet hadden gerealiseerd, was dat veel Afrikanen uit gebieden kwamen waar de stammen met elkaar in conflict (mede door de Europese vraag naar slaven) waren en dus met militaire vaardigheden in de kolonie arriveerden.

De revolutie

De ceremonie in Bois Caiman, in de nacht van 22 op 23 augustus 1791 luidt het einde in van de meest winstgevende, op slavernij drijvende kolonie die de wereld ooit gekend heeft. Het grondig voorbereide verzet onder leiding van de ex-commandeur (plantageopzichter) en vodou-priester Boukman Dutty (†1791) en vodou-priesteres Cecile Fatiman (1771-1883) kwam vanuit het noorden opgang en sloeg snel over naar de rest van de kolonie.

Belangrijke markeringspunten in de strijd zijn de verschillende concessies die de Fransen doen en de toenemende politieke en militaire verdiensten van de revolutionaire ex-slaven geleid door de zwarte creolen: Toussaint L’ouverture, Jean-Jacques Dessalines (1760-1806) en Henri Christophe (1767-1820). In 1794 schafte Frankrijk onder hun eigen revolutionaire regime de slavernij af en erkende daarmee in feite de vrijheid waarvoor de ex tot slaaf gemaakten vochten.

Kort daarna ging L’ouverture als generaal samen met zijn troepen deel uitmaken van het Franse koloniale leger. Van 1794 tot 1798 streed hij tegen de Spanjaarden die het oostelijke deel van het Caribische eiland in bezit hadden. Daarnaast hielp hij de Fransen om een Britse invasie te neutraliseren.

Tegen 1797 was de zwarte generaal politiek en militair de invloedrijkste persoon op Saint-Dominque. Zijn koloniale leger, dat hoofdzakelijk bestond uit ex-slaven liep tegen de twintigduizend man. Gesterkt door zijn succes veroverde hij in 1801 het Spaanse deel van het eiland. Hoewel Toussaint in Franse naam regeerde formuleerde hij een onafhankelijke grondwet en benoemde zichzelf tot gouverneur voor het leven met absolute macht.

In Frankrijk en onder de witte gemeenschap in de kolonie werden deze ontwikkelingen amper voor mogelijk gehouden en met argusogen gevolgd. Velen van hen wachtten op de eerste mogelijkheid om de Franse koloniale macht te repareren. Deze mogelijkheid kwam op het moment dat de racistische zelfbenoemde keizer Napoleon Bonaparte (1769-1821) de Franse troon besteeg en een legermacht op de been bracht om de slavernij in Saint-Dominque te herstellen.

In 1802 landden de Franse troepen op het eiland onder leiding van de generaal en zwager van Napoleon, Charles Leclerc (1772-1802). Het eerste doelwit was de belangrijkste stad van de kolonie, Cap Français (het huidige Cap Haїtien). Deze stad werd verdedigd door Henri Christoph, een man die na de revolutie ook nog een belangrijke rol gaat spelen.

Het verdedigen van Cap is te veel gevraagd tegen een Franse overmacht en na een aantal maanden strijd is de revolutionaire verdediging geslecht. Christoph en Dessalines gaven zich onder druk van Toussaint over. Gebruikmakend van de relatieve rust op het strijdtoneel lokt Leclerc, L’ouverture in de val, neemt hem gevangen, deporteert hem naar Frankrijk, waar hij in 1803 sterft.

Hiermee stop het gewapende verzet niet. Leclerc eist een ontwapening van alle voormalige tot slaaf gemaakten die op dit moment in de strijd vrije boeren of soldaten zijn. Samen met het verraad van Leclerc ten aanzien van L’ouverture werd het ze duidelijk waarvoor de Fransen teruggekomen waren. Eind 1802 begonnen de revolutionaire rangen weer aan te zwellen onder het leiderschap van Dessalines en Christophe. Bijkomend was de nieuwe alliantie met de mulatto generaal Alexander Pétion (1770-1818), die tot voor kort deel uitmaakte van de Leclerc expeditie.

Een jaar later, na een bloedige strijd, neemt deze nieuwe alliantie, die aan de basis staat van het onafhankelijke Haïti, de volledige controle over het eiland over. Na de slag bij Vertières (18 november 1803) erkennen de Fransen hun verlies. De republiek Haïti, met een nieuwe grondwet, onder gezag van Jean-Jacques Dessalines is geboren en was een onvoorstelbare schok voor de internationale orde.

Vrijheidssymbool 

Als een teken van overvloed, die de zwarte Haïtianen eeuwenlang is ontzegd, eigenden de vrijgemaakte bevolking zich de soep toe als ultiem symbool van vrijheid. Helaas is deze (culinaire) vrijheid en de onafhankelijkheid in de twee daaropvolgende eeuwen ernstig beperkt. Zoals vaak na een revolutie beginnen binnen- en buitenlandse contrarevolutionaire krachten zich te roeren.

De koloniale machten hebben hun uiterste best gedaan om de nieuwe staat niet tot wasdom te laten komen. Door eerst de koloniale racistische overheersing en vervolgens de onafhankelijkheid niet te erkennen, met geweld te dreigen, het land onder sancties te plaatsen en reparatiegelden te laten betalen is de staatsopbouw in de kiem gesmoord.

In de twintigste eeuw komt hier nog het Amerikaanse imperialisme en een bezetting (1915-1934) overheen. De koude oorlog die samengaat met de jacht op communisten brengt weinig goeds. De vodou- en Afrikaanse cultuur wordt aangedragen als oorzaak van onderontwikkeling. Neokoloniaal en neoliberaal internationaal beleid zuigen Haïti leeg. Door deze externe krachten en de internationale gemeenschap is de huidige situatie op Haïti deels te verklaren.

Interne krachten hebben ook een grote bijdrage geleverd. Sinds de revolutie heeft het land te lijden gehad onder de strijd om de macht tussen de zwarte creolen, de mulatten en een nieuw opgekomen handelselite. De parasiterende overheid (oligarchie) heeft een reeks militaristische, corrupte generaals en dictators – met de Caribische fascist François ‘Papa Doc’ Duvalier (1907-1971) als dieptepunt – voortgebracht die amper investeerde in de algemene belangen (onderwijs, infrastructuur, gezondheidszorg, landbouw, voedselvoorziening) van het volk.

Uitzondering hierop zijn misschien de regeerperiodes (1991-96 en 2001-04) van de bij een groot deel van de bevolking populaire bevrijdingstheoloog Jean-Bertrand Aristide (1953). Tegen zijn eigen wil en die van de Haïtiaanse bevolking werd hij bij zijn terugkeer uit ballingschap, gedwongen door de Amerikaanse president Bill Clinton (1946) om Haïti uit te leveren aan het neoliberalisme en het structurele aanpassingsprogramma van het internationaal monetair fonds (IMF).

Dankzij deze instabiliteit heeft het Haïtiaanse volk en de staat zich nooit goed kunnen ontwikkelen en is het land in de beeldvorming verworden tot één van de armste, door ngo’s (non-gouvernementele organisaties) bestuurde, door aardbevingen, orkanen en coups geteisterde (2010, 2021) landen op deze planeet. Conclusie: Haiti’s ‘onderontwikkeling’ is bovenal man-made.

Toch blijft de onafhankelijkheidsstrijd waarin tot slaaf gemaakte mensen zich permanent wisten te bevrijden en ‘de revolutie van onderaf’ een prestatie van formaat. Drie grootmachten werden verslagen. Frankrijk werd gedwongen om haar Noord-Amerikaanse expansieplannen in de koelkast te zetten en zag zich genoodzaakt Louisiana van de hand te doen (Louisiana purchase, 1803). Om dit te vieren en uitdrukking te geven aan deze trots, is de rijk gevulde pompoensoep die gegeten wordt op de Onafhankelijkheidsdag een treffend symbool.

(*** Dankzij zijn uitvoerige correspondentie is veel bekend over de beweegredenen en de zaken die hem bezighielden. Toussaint L’overture was een Francofiele katholieke ex-tot slaaf gemaakte zwarte creool die op een gegeven moment zelf plantages en slaven bezat. Zijn eerste niet-westerse biograaf C.L.R. James zegt het treffend: Toussaint did not make the revolution; it was the revolution that made Toussaint. Zijn visie voor het onafhankelijke Haïti is het beste te vergelijken met het idee van de regenboogcoalitie die Nelson Mandela (1918-2013) voor Zuid-Afrika na de apartheid (1948-90) voor ogen had. Iets waar andere leiders (Dessalines en Toussaints neef Moïse) anders over dachten. Hoewel Toussaint uiteindelijk als de zwarte Spartacus en de ‘wreker van de nieuwe wereld’ – waarvoor door de verlichtingsdenker, Abbé Raynal (1713-96) vanuit Frankrijk gewaarschuwd was – de boeken in zou gaan, zien veel Haïtianen Jean-Jacques Dessalines als de echte held van de revolutie omdat hij weigerde concessies te doen aan de witte- en mulatto klasse, en de metropool.)

Verder lezen, kijken en luisteren:

  • Catsburg, Grond zonder rust: breuklijnen in Haïtiaanse bodem, 2019.
  • Ros, Vuurnacht: Toussiant Louverture en de Haitiaanse revolutie, 1991.
  • Rikkert, Taino: Columbus verstoorde paradijs, 1992.
  • Dubois, Avengers of the new world: The story of the Haitian revolution, 2004.
  • Fick, The making of Haiti: The Saint-Dominque revolution from below,1990.
  • Nesbitt, Jean-Bertrand Aristide presents Toussaint L’ouverture: The Haitian revolution, 2008.
  • Casimir, The Haitians: a decolonial history,
  • C.L.R. James, The Black Jacobins: Toussaint L’ouverture and the San Domingo revolution, 1938.
  • Trouillot, Silencing the past: Power and the production of history, 1995.
  • Hazareesingh, Black Spartacus: The epic life of Toussaint L’ouverture, 2020.
  • Steckley, Why ‘race’ matters in the struggle for food sovereignty: experiences from Haiti, 2016. (journal artikel)
  • Taber, navigating Haiti’s history: Saint-Domingue and the Haitian revolution, 2015. (journal artikel)
  • Peck, Exterminate all the brutes, docu-serie, 2021.
  • This is revolution podcast, Special Haiti episode with dr. Paul Mocombe and Pascal Robert, ep. 154, 11-06-2021.
  • This is revolution podcast, The intellectual origins of the Haitian revolution with Chelsea Stieber, ep. 211, 22-11-2021.
  • Macro N cheese podcast, Beyond the black Jacobins: The Haitian revolution with Pascal Robert, 24-7-2021.
  • New books in African American studies podcast, Jean Casimir, the Haitians: a decolonial history, 28-12-2020.
  • In our time podcast: The Haitian revolution, 23-10-2014.
  • You’re death to me podcast: The Haitian revolution, 14-8-2020.
  • Revolutionary left radio podcast: The Haitian revolution, 21-6-2020.
  • Many moons ago podcast: Black Spartacus: the epic life of Toussaint L’ouverture, 14-11-2021.
  • New books in Caribbean Studies podcast: Michel-Rolph Trouillot, Silencing the past: the power and production of history, 31-12-2020.
  • The Fred Opie show podcast: Soup Joumou and the Haitian revolution, 18-1-2020.