Opgroeien in Giethoorn (een fijne jeugdherinnering)

Giethoorn. Door de Gieterse vereniging voor vreemdelingenverkeer (vvv) aangeduid als het ‘Venetië van het Noorden’. Dit langgerekte dorp in de Kop van Overijssel wordt gekenmerkt door de smalle waterwegen die ontstaan zijn door de turfwinning. Het varen wordt gedaan met de traditionele kleine bootjes (punters) en de waterwegen kunnen overgestoken worden dankzij de vele houten bruggetjes. Zie hier de vergelijking met Venetië.

Maar zegt Arien Mol, “dit is pure marketing, zelf zou ik deze term niet in de mond nemen. Om vele redenen gaat de vergelijking met Venetië niet op. Wel heb ik mijn moeder een keer gekscherend horen zeggen dat ze uit ‘Hollands Venetië’ kwam”.

Arien groeide op in het Giethoorn dat als decor diende in de film ‘Fanfare’ (1958) van Bert Haanstra. Haar halve familie figureerde in deze bijzonder succesvolle komedie. De film heeft volgens haar een significante rol gespeeld bij het op de kaart zetten van Giethoorn als toeristisch toevluchtsoord.

Ze is geboren in het jaar dat de film in de bioscopen te zien was. Samen met haar oudere broer, ouders en grootouders woonden ze in een kleine boerderij met een rieten dak. Het was in die tijd gebruikelijk dat de grootouders bij de kinderen bleven wonen. Haar Opoe (oma) overleed op haar derde en haar opa werd eenennegentig en die heeft ze tot haar veertiende meegemaakt. “ Mijn opa was visser, boer, rietsnijder en runde in zijn jeugd een ‘herberg’. Het werd een herberg genoemd, maar was eigenlijk een café, omdat je volgens de definitie in een herberg moet kunnen overnachten. Op de ‘herberg’ na hebben zijn zoons de afzonderlijke beroepen overgenomen. Mijn vader kreeg de koeien en het rietland werd verdeeld onder de drie zonen. Mijn vader was dus boer en daarnaast sneed hij riet om het inkomen aan te vullen. Het riet groeide langs het erf en op het rietland dat verderop achter de boerderij lag. Het was prachtig om in deze omgeving op te groeien” Deze zelfvoorzienendheid waar Arien over spreekt behoort tegenwoordig in de meeste gevallen tot het verleden. Ook in Giethoorn is het moeilijk gebleken om blijvend op deze manier in het levensonderhoud te voorzien. En met het opkomende toerisme hebben veel mensen zich toegelegd op het bedienen van deze voorbijgangers.

Het huidige beeld van Giethoorn wordt gekenmerkt door massatoerisme. Hoe was dat in jouw jeugd? “Ja, dat is echt heel jammer. Vroeger was dat ook wel een beetje zo, maar iedereen woont daar op een eiland verbonden met bruggen en achter hebben de meeste mensen een enorm erf, waar je helemaal geen last hoeft te hebben van de toeristen. Maar je leeft er ook van in Giethoorn. En dat gebeurt steeds meer. Toen ik jong was hadden wij dus dat boerderijtje en werd vanuit de politiek de ruilverkaveling geïntroduceerd. Door politieke keuzes kon mijn vader niet meer het kleinschalige boerenbedrijf runnen. Giethoorn leent zich niet voor moderne grootschalige landbouw.” Dit heeft alles te maken met het vele water en de daarom drassige grond. Hierop gedijen moderne landbouw gewassen slecht en er is weinig ruimte voor productiedieren.

“Ik heb een prachtige jeugd gehad. Dit kwam vooral omdat vader en moeder allebei thuis werkten. Het was gezellig, want iedereen werkte mee. Ik had nooit het gevoel dat we aan het werk waren, iedereen was lekker bezig. En ik moest ook meehelpen. Dit gold voor heel veel kinderen die in een vergelijkbare situatie opgroeiden. Ik moest mijn ouders helpen op woensdagmiddag en zaterdag, behalve als we konden schaatsen of zwemmen bij mooi weer. Ik ben genoeg kind geweest, slootje springen, wegzakken in het moeras. Natte voeten halen was geen probleem”.

“Er is een bijzondere mooie en serene herinnering die mij erg dierbaar is en symbool staat voor mijn jeugd. Wanneer mijn vader biezen (hoog opgroeiend gewas dat zich in het bijzonder leent voor allerlei soorten vlechtwerk) ging snijden op het Bovenwijde (meer) dan gingen mijn opa en ik vaak mee. Mijn vader stond de hele dag met zijn lieslaarzen in het water. Ik ging lekker zwemmen, de eenden voeren en rondbanjeren op de wallenkant. Opa zat in de punter en bond de gesneden biezen tot bossen. En als we even niks te doen hadden dan maakten we bootjes van de biezen. Je pakt een biezenstengel en rolt die helemaal op, het einde wikkel je er omheen en steek je door de bodem zodat zich een kieltje en een mast vormt. We maakten er heel veel! De bossen lagen voor in de boot. Mijn vader zat achterin met het altijd gezellige snorrende 6 pk buitenboord motortje die hij bestuurde. En als we dan met zonsondergang naar huis voeren, was het meer heel stil, zo fijn zwoel en heiig, zonder wind en andere boten. Dan gingen mijn opa en ik in het midden, elk aan een kant zitten en lieten we onze biezenbootjes één voor één varen, zodat ze in een lange sliert achter de boot aan dreven”. Dit beeld vergeet ik nooit meer, heerlijk!”

Wat een verschil met een jeugd in de stad. Niet dat je iets te kort hoeft te komen wanneer je in de stad opgroeit, maar jaloezie ligt op de loer. Iets waar je als inwoner van Giethoorn ook tevreden over kan zijn is de horeca. De eet- en drinkgelegenheden zijn legio. Dit is met name te danken aan de vele toeristen waarvoor gecaterd moet worden. Hoewel ik zelf na het bezoek van afgelopen weekend weinig kan zeggen over de kwaliteit (coronamaatregelen), denk ik dat die over het algemeen goed is. Dit omdat een ‘eetcafe’ als Fanfare – vernoemd naar de film – een mooie menukaart heeft en in de klimaatkast wijnen van topkwaliteit staan. Daar bovenop kent Giethoorn een tweesterren restaurant (Michelin), de Lindenhof. Zelf zou ik in de lente- en zomermaanden vanwege de drukte Giethoorn mijden, maar buiten deze periode om lijkt het bezoeken van de horeca de moeite waard.